Taalontwikkeling
Taalontwikkeling is het leren en het begrijpen van de betekenis van de woorden en de zinnen die door anderen worden uitgesproken. Maar ook het leren vormen van woorden en zinnen. De nadruk bij de taalontwikkeling ligt voornamelijk op de woordenschat, het systematisch aanbrengen van eenvoudige zinnetjes en een regelmatige herhaling met behulp van het spelmateriaal.
Tussen de 2 en de 5 jaar noemen we de fase van de taalontwikkeling waarin de kinderen zich bevinden de Differentiatiefase. Het sociaaltaalgebruik van de kinderen in deze leeftijd neemt toe. Sociaal taalgebruik is het taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld om door de ander te worden begrepen. Tot een leeftijd van 3 jaar lijkt het soms of de kinderen alleen voor hun eigen plezier praten en of het de kinderen niet uitmaakt dat anderen hun niet kunnen verstaan. Hierna beginnen de kinderen zich meer op anderen te richten, de kinderen willen dat er naar ze geluisterd wordt en raken gefrustreerd als ze zich niet begrepen voelen
Kinderen van 2-3 jaar praten in zinnen van ongeveer 3 tot 5 woordjes omdat ze nog maar een kleine woordenschat hebben, een voorbeeld van een dergelijke zin is: “Ikke honger”. Kinderen vanaf 3 jaar kunnen alle klanken al vormen. Wel hebben deze kinderen vaak nog moeite met de ‘R’ en de ‘S’ uitspreken. De ‘R’ wordt vaak uitgesproken als een L, J of een W. De ‘S’ wordt meestal slissend uitgesproken. Dit komt doordat de mondmotoriek meestal nog te ingewikkeld is, deze bewegingen zijn nog net te moeilijk voor hen. Bovendien vindt er in deze leeftijd vaak voor het eerst gebruik van voornaamwoorden plaats. In de leeftijd van 3 jaar vindt er een enorme groei van woordenschat plaats. Het kind zal veel meer nieuwe woorden gaan gebruiken.
Tussen het eind van het tweede jaar en halverwege het derde jaar neemt de taalontwikkeling van kinderen sterk toe, deze toename is zo groot dat onderzoekers hier nog geen exact patroon in hebben kunnen ontdekken. Wel is het duidelijk dat in ieder geval de lengte van de zinnen
toeneemt en dat hun syntaxis toeneemt, (het combineren van woorden en frasen tot zinnen) namelijk met elke maand een verdubbeling!
Kinderen van 3-4 jaar kunnen al aardige gesprekjes voeren. Ook al klopt vaak de grammatica of zinsopbouw nog niet helemaal, we kunnen ze aardig goed verstaan. Voorbeelden van zinnen die kinderen van deze leeftijd maken: “Ik ben beterder dan jij.” “Ik heb van jou gewint.” Dit noemen we over regularisatie fouten. Dit is het onjuist toepassen van een bepaalde grammaticale vorm. Het kind past bijvoorbeeld de verledentijdsregel toe maar weet niet dat er ook een uitzondering mogelijk is.
Dit komt omdat de kinderen in deze leeftijd pas echt goed leren om de verschillende klanken te gebruiken in woorden. In deze leeftijd laten ze nog wel eens klanken weg of vervangen deze door andere klanken. Waardoor er rare woorden kunnen ontstaan. Een voorbeeld bij het vervangen van klinkers: piets en klaan. Hiermee worden de woorden fiets en kraan bedoeld. Een voorbeeld bij het weglaten van bepaalde letters: bief en saap. Hiermee worden de woorden brief en schaap bedoeld.
In deze leeftijd gebruiken kinderen al steeds meer lidwoorden en voorzetsels. Ook beginnen ze nu hun gevoelens uit te beschrijven en gebruiken kinderen tijdsaanduidingen. Deze tijdsaanduidingen worden nog ruim gebruikt, de gebeurtenis had net zo goed een langere tijd geleden kunnen gebeuren. Het echte besef is er nog niet. Ze beginnen ook steeds meer met het gebruik van samengestelde zinnen, dat wil zeggen dat ze twee gebeurtenissen of ideeën met elkaar in verband zetten.
Bij kinderen van 4-5 jaar gaat de taal al aardig op de onze lijken. Ze kunnen met steeds langere zinnen praten en maken nog maar weinig taalfouten. Kinderen in deze leeftijd nemen taal vaak nog wel letterlijk; als je zegt wie het hoogste gooit mag beginnen met het spel zal het kind de dobbelsteen zo hoog mogelijk de lucht ingooien omdat hij het besef nog niet heeft dat het gaat om het aantal ogen wat gegooid wordt. Ook wordt in deze leeftijd het taalgebruik aangepast aan de doelgroep. Spraakregisters genoemd. Hiermee bedoelen we dus dat kinderen gevoel ontwikkelen voor degene tegen wie ze praten. Soms denken kinderen dat het wijzen naar meer dan het bedoelde object verwijst. Dit heeft te maken overgeneralisatie en ondergeneralisatie. Overgeneralisatie is wanneer het kind het object te breed interpreteert. Bijvoorbeeld een vogel die in de lucht vliegt, het kind zal denken dat vogel verwijst naar alles wat in de lucht vliegt zoals een vliegtuig. Ondergeneralisatie is bijvoorbeeld wanneer het kind met een paardenknuffel speelt het kind niet begrijpt dat paarden ook levende dieren kunnen zijn.
Kinderen in deze leeftijd hebben te maken met egocentrisch taalgebruik. Egocentrisch taalgebruik is gesproken taal die niet bedoeld is voor anderen. Dat wil zeggen dat kinderen tegen zichzelf praten. Doordat ze met zichzelf communiceren hebben ze de gelegenheid om ideeën uit te proberen. Ook helpt het hun gedachten en hun gedrag te beheersen. Egocentrisch taalgebruik heeft dus een belangrijke sociale functie, het stelt namelijk de kinderen in staat om problemen op te lossen en na te denken over problemen waar ze tegenaan lopen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb